Recente kritiek op het
verblijfsco-ouderschap
De verblijfsregeling van kinderen bij een scheiding is niet altijd gemakkelijk te regelen. Er zijn een aantal moeilijke issues die wij dikwijls zien terugkomen.
Zo is de communicatie
tussen de ouders niet altijd even optimaal, soms zelfs onbestaande en blijven
de ouders in hun conflict vastzitten.
Voor de kinderen is
dat dus nooit een goede zaak, want kinderen lijden onder het conflict van hun
ouders.
Niet verwonderlijk
dus dat op basis van het onderzoek van Scheiding in Vlaanderen er kritiek komt vanuit wetenschappelijke hoek
op het verblijfsco-ouderschap[1].
Uit onderzoek zou
blijken dat, sinds de invoering van het verblijfsco-ouderschap dit stilaan de norm
is geworden en dat ouders dit als een soort van “recht” zijn gaan zien. Volgens
Sofie Van Assche (Centrum voor Sociologisch Onderzoek - KUL) voelen ouders het
aan als een nederlaag als ze dat verblijfsco-ouderschap niet krijgen.
Volgens dezelfde
onderzoeker is de bilocatieregeling (week/week regeling) onderdeel geworden van
de strijd tussen de ouders en ziet men het aantal ouders die een zwaar conflict
hebben én een verblijfsco-ouderschap hebben aanzienlijk toenemen. In deze conflictueuze categorie bevinden zich
derhalve de ouders die geen enkel contact met mekaar hebben omtrent de kinderen
(plusminus 1/3).
Samen met professor
Charlotte Declerck (UHasselt) pleiten de onderzoekers derhalve voor het
afschaffen van de voorkeursbehandeling die het verblijfsco-ouderschap van de
wetgever krijgt.
Kort gezegd komt dat
erop neer, in de termen van de wet, dat de familierechter het gezamenlijk
gedeeld verblijf niet meer “bij voorrang” zou moeten onderzoeken.
Bij kennisname van
deze standpunten en uiteraard rekening houdend met het feit dat de nuances van
een wetenschappelijk debat niet altijd terdege uitkomen in de pers, bekroop ons
toch dadelijk het gevoel dat op deze wijze het kind – eens te meer – met het
badwater dreigde weggegooid te worden.
Zoals wij al eerder
aangaven in diverse bijdragen op deze site is er amper of geen onderzoek
gevoerd naar kinderen die met hun beide ouders samen verblijven.
Er bestaat geen
onderzoek naar hoe ouders en kinderen zich voelen in deze samenlevingsvorm noch
welke positieve of negatieve effecten dat heeft op de kinderen.
Niet alle ruziënde
ouders zitten in de (v)echtscheiding, voor vele samenwonende ouders behoren
gekibbel en ruzie tot de – helaas – ingesleten patronen van hun relatie.
Op basis van het
voorhanden zijnde wetenschappelijk onderzoek hebben we geen enkele reden om aan
te nemen dat er een (wetenschappelijk relevant) verschil zou zijn in de
gevolgen naar de kinderen toe tussen ruziënde gescheiden ouders of ruziënde
samenwonende ouders.
Inderdaad :
wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen[2]
heeft aangetoond dat bij scheiding van de ouders hun geruzie nefast is voor het
welbevinden van hun kinderen.
Er is geen enkele
reden om aan te nemen dat dit voor samenwonende ouders en hun kinderen anders
zou liggen.
Dus om te stellen dat
“het de hoogste tijd (wordt) dat de voorrangsregeling (voor het verblijfsco-ouderschap)
weer op de schop gaat” (1) is niet alleen een brug te ver, het keert de zaken
om.
Het is niet omdat er
zich een aantal problematische toestanden voordoen bij de verblijfsco-ouderschapsregeling,
dat deze verblijfsregeling de oorzaak
van deze conflicten zou zijn.
Er wordt in het
onderzoek geen enkel causaal verband tussen het één en het ander aangetoond.
Zou het niet beter
zijn te stellen dat een aantal ouders (al dan niet samenwonend, al dan niet in
(echt)scheiding) gewoonweg niet kunnen omgaan met hun conflicten waardoor de
kinderen zich tussen hen bevinden als in een “permanente staat van oorlog” ?
Misschien ontbreekt
het de onderzoekers toch ook wel aan enige vorm van historisch perspectief :
Wanneer we zo’n 30 à
40 jaar terug zouden kunnen gaan in de tijd dan zouden we kunnen vaststellen
dat in de jaren ’70 en ’80 van vorige eeuw praktisch elke echtscheiding
uitmondde in een openlijk conflict, waar het de bedoeling was de andere partner
op te zadelen met de “schuld” voor het mislukken van de relatie en waarin
derhalve ook de kinderen onvermijdelijk betrokken waren.
Voeg daaraan toe dat
de duur van de echtscheiding veel langer was dan nu, dat een aantal mensen de
juridische fout van de partner niet konden bewijzen en derhalve getrouwd bleven
en dat het aantal echtscheidingen met onderlinge toestemming (EOT) veel lager lag dan vandaag.
In relaties werd
gewoon uitgegaan van het conflictmodel en er werd geenszins stilgestaan bij de
gevolgen voor de kinderen.
Indertijd was de
verblijfsregeling ook heel duidelijk : het kind verbleef bij de moeder en de
vader kreeg standaard een weekend om de 14 dagen en de helft van alle
schoolvakanties.
Zelfs in gevallen
waar perfect kon aangetoond worden dat dit voor de kinderen alles behalve een
ideale situatie was en er hielp geen lievemoederen aan: dat was de regel en die
werd dan ook in bijna alle gevallen toegepast.
Het kind ging naar de
moeder en verbleef tweewekelijks een weekend bij vader, dat was toen de norm.
Evenals nu zullen er
toen ouders geweest zijn die tegen hun kinderen kwaad spraken over de andere
ouder, hem/haar zwart maakten en ontmenselijkten.
Evenals nu waren er
toen ouders die niet met mekaar communiceerden en in het beste geval de
kinderen (mis-)bruikten om hun onderlinge communicatie te voeren en verdoken
bedreigingen doorgaven :
“zeg maar eens tegen
uw vader dat wanneer hij zijn alimentatie niet betaalt, hij de deurwaarder op
zijn dak zal krijgen!”
Zou het dus aan de
verblijfsregeling liggen of aan de ouders ?
Groot was daarom onze
opluchting toen bleek dat ook professor Dimitri Mortelmans (UAntwerpen) zich in
het debat mengde[3].
“Het debat wordt vandaag verkeerd
gevoerd. Niet co-ouderschap is de kern
van het probleem. Vechtscheidingen zijn dat wel. En ja, er zijn ook co-ouders
in een vechtscheiding, maar daarom moet je het co-ouderschap niet met het
badwater weggooien. Het beleid zou beter kijken naar betere manieren om
vechtende ex-partners tot rede te dwingen.”
Volgens professor
Mortelmans kan hierbij gedacht worden, als een eerste begin, op één of andere
wijze ouders te verplichten om voor hun scheiding na te denken hoe ze na de
scheiding hun ouderschap zullen invullen :
“En vraag méér dan alleen maar een verblijfsregeling of een financiële
regeling. Vraag aan ouders om op papier te zetten hoe ze de hele opvoeding
samen zullen verder zetten en hoe ze daarbij zullen communiceren met elkaar.”
Volgens professor
Mortelmans zal dat de echtscheidingsprocedures langer maken, hoewel dit ons
inziens niet noodzakelijk zo moet zijn.
Het zou er alleszins
toe moeten kunnen leiden dat (nog) meer wordt ingezet in echtscheidingssituaties
op familiale bemiddeling.
In onze visie is elke
scheidingsbemiddeling een oefening in ouderschap, en dit zelfs in eerste
instantie.
Om af te sluiten met
de woorden van professor Mortelmans : “Onze
kinderen zijn het waard om in een gezonde leefomgeving terecht te komen met een
betrokken moeder én vader.”
En zo hoort u het ook
eens van een ander…
Dit artikel werd geschreven door erkend familiaal bemiddelaar Jan Peeraer, eveneens bijna 40 jaar actief als advocaat aan de balie van en te Antwerpen.
Dit artikel werd geschreven door erkend familiaal bemiddelaar Jan Peeraer, eveneens bijna 40 jaar actief als advocaat aan de balie van en te Antwerpen.
[1] De
Morgen, 19 januari 2017, p1 en 4.
[2]
Hier kan nogmaals ten overvloede verwezen worden naar het SIV-onderzoek zie : www.scheidinginvlaanderen.be
[3]
Dimitri Mortelmans, niet co-ouders zijn
het probleem, wel vechtscheidingen, een bijdrage op www.deredactie.be op
19 januari 2017